Koos van Zomeren schrijft over natuur op een manier die geruststelt omdat ik uit zijn boeken haal dat natuur vooral een keiharde strijd om het bestaan is. Dan lijkt het minder erg dat het mogelijk niet zo goed gaat. Alles wat in het blikveld verschijnt is bezig te overleven, anders zou het niet in het blikveld verschijnen, of op het tuinpad, of in de sneeuw. Hij heeft het over reptielen – beesten die de godganselijk dag bezig zijn om temperatuur en vochtigheid te regelen, en vogels – beesten die de godganselijke dag bezig zijn om voedsel te vergaren. Verbeeld ik dit uitzicht op de tuin, of zijn pimpel- en koolmezen dikker dan voorgaande jaren?