Ik noem het existentiële eenzaamheid, het gevoel dat groter en groter wordt, tot het, eenmaal ondraaglijk, niet als kiespijn maar omdat het niet meer in mezelf past, me naar de stem en woorden van anderen doet grijpen, omdat het alleen door een ander gedempt kan worden, niet door mezelf – alsof ik iets ben wat anderen kunnen afvlakken, lekprikken, waarna iets wegvloeit, het peil daalt, maar van lichtheid is geen sprake, het is gulpend zwaar, het zou nooit kunnen wegwaaien, alleen uitdijen, zonder ooit te knappen.

«